Onderzoeksvorm |
uitleg |
• observationeel onderzoek |
Geen interventie, alleen onderzoek bij al gevonden waarden uit ander onderzoek |
• randomized-controlled study |
Onderzoeksobjecten worden willekeurig ingedeeld en hierna krijgen ze verschillende behandeling/blootstelling |
• case-control studies |
Steekproef van zieken wordt vergeleken met controle, dan frequentie van risicofactoren bepalen |
• longitudinale studies |
Waarnemining/metingen op achtereenvolgende momenten herhaald |
• cross-sectionele studies |
Ieder individu een maal en op hetzelfde tijdstip geobserveerd |
• prospectief / retrospectief onderzoek |
Prospectief: eerst steekproef en daarna metingen, retrospectief werkt met bestaande gegevens. |
Statistiek |
|
• nulhypothese |
Formulering geteste hypothese voor het onderzoek. |
• populatie |
Totale groep mensen, iedereen waarvoor dit onderzoek kan gelden. |
• normale verdeling |
Continue kansverdeling (kansdichtheidskromme) |
• standaarddeviatie |
Standaard afwijking: maat voor spreiding van een variabele of een verdeling |
• standaard error |
Hoe groot de spreiding is van het gemiddelde af, hoe groter de groep hoe kleiner de standaard error. |
• p-waarde |
Overschrijdingskans (kans op een heel extreme waarde) |
• betrouwbaarheidsinterval |
Wat de waarden zijn waar bv 95% van de steekproef tussen zit. Dus een minimale score en maximale score bij 95% vd steekproef |
• referentie-interval |
Standaard normaalwaarden |
• steekproef (sample) (en invloed van grootte op resultaat) |
Groep waarover de metingen zijn gedaan |
• variatie |
Spreekt voor zich… |
• significantie |
Hoe ‘juist’ is een test |
• toevallige fout |
Extreme waarde die bij toeval wordt gevonden en ook niet juist is. |
• systematische fout |
Fout bij de meting die elke keer zo wordt gedaan |
• bonferoni correctie |
Hele extreme correctiemethode om zo alsnog de nulhypothese te kunnen verwerpen |
Maten van risico en associatie |
|
• voorafkans |
Prevalentie, kans die een persoon uit de populatie heeft op het hebben van een aandoening. |
• odds ratio |
Associatiemaat voor variabele met twee uitkomstcategoriën; de associatie van een risicofactor met een ziektetoestand (ziekte+risico/geenziekte+risico)/ (ziekte+geenrisico/geenziekte+geenrisico) |
• relatief risico |
Verhouding van twee kansen of risicos op genezing of ziekte. |
• hazard ratio |
Hoeveel groter de kans op iets is bij behandeling (dus hr van 2 betekent 2x grotere sterftekans bij behandeling) |
• likelihood ratio |
Sensitiviteit: 1-specificiteit. Zegt iets over de prevalentie |
• kans reductie |
Hoeveel kleiner de kans wordt na behandeling |
• number needed to treat |
Hoeveel mensen je moet behandelen om 1 persoon beter te maken. |
• sensitiviteit |
Percentage zieken met positieve testuitslag |
• specificiteit |
Percentage niet zieken met negatieve testuitslag |
• positief voorspellende waarde |
(=predictieve waarde) kans dat een testuitslag klopt; dus niet fout-positief/fout-negatief |
· negatief voorspellende waarde |
(=predictieve waarde) zie boven maar dan hoe groot de kans is op een foute waarde |
Relevantie |
|
· impact factor tijdschrift |
Maat om het belang van een tijdschrift aan te geven. Hoe vaker geciteerd hoe hoger de impact factor |